Jaarstukken 2018

Lokale heffingen

Onroerende zaakbelasting

Onroerende zaakbelasting

Inleiding

De onroerendezaakbelastingen (OZB) wordt geheven op grond van artikel 220 van de Gemeentewet. Er worden twee soorten belastingen geheven:

  • een eigenarenbelasting van de eigenaren van woningen en van niet-woningen;
  • een gebruikersbelasting van de gebruikers van niet woningen.

Bij niet-woningen met woondelen (zoals een boerderij of een winkelpand met bovenwoning) wordt voor de gebruikersbelasting de waarde van die woondelen buiten beschouwing gelaten.

Grondslag
De grondslag voor de OZB is de waarde op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz). Deze waarde wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld. In 2018 heeft iedere belastingplichtige een nieuwe WOZ-beschikking ontvangen gecombineerd met de aanslag 2018. De waardepeildatum is 1 januari 2017.

Gebruik WOZ-waarde in Woningwaarderingsstelsel
Vanaf 1 oktober 2015 heeft de Woz-waarde een grotere invloed op de maximaal redelijke huurprijs voor huurwoningen. Het puntensysteem van het Woningwaarderingsstelsel gaat een groter aantal punten baseren op de WOZ-waarde van de woning.
Met deze wijziging per 1 oktober 2015 hebben veel huurders van woningen vanaf 2016 weer een formeel belang bij de WOZ-waarde van hun woning. Immers vanaf 2016 kan de jaarlijkse huurverhoging beïnvloed worden door de maximaal redelijke huurprijs die direct samenhangt met de WOZ-waarde. Daarom is het van belang dat ook de huurder van woningen de mogelijkheid heeft om bezwaar te maken tegen de Woz-waarde en zij zullen dus eveneens een Woz-beschikking ontvangen.

Beleid

Opbrengst
Bij de raming van de OZB-opbrengst 2018 hebben wij rekening gehouden met een verhoging van de OZB tarieven met 1,4%. Conform het amendement van 21 maart 2018 over de OZB, is structureel € 355.000 verdisconteerd in de OZB niet-woningen en eenmalig € 245.000 uit de Algemene reserve onttrokken. Dit heeft gezorgd voor een “zachte landing” van de harmonisatie.

OZB en gemeentefonds
De hoogte van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds van een gemeente hangt onder andere af van de zogenoemde ‘OZB-belastingcapaciteit’ van een gemeente. Het idee daarachter is eenvoudig: hoe meer geld een gemeente aan OZB kan binnenhalen, des te minder geld uit het Gemeentefonds nodig is. Zonder de toepassing van de OZB-belastingcapaciteit bij de verdeling van het Gemeentefonds zouden gemeenten met een hoge waarde aan onroerende zaken een hoger voorzieningenniveau of lagere belastingtarieven kunnen bieden dan gemeenten met een lage waarde.
Bij een gelijk tarief zijn de OZB-inkomsten in een gemeente met hoge WOZ-waarden immers hoger dan in een gemeente met lage WOZ-waarden. Een andere mogelijkheid is dat de tarieven in de gemeente met hoge WOZ-waarden lager uitvallen, terwijl de voorzieningen op een gemiddeld peil worden geboden.

Reken-/normtarieven
De belastingcapaciteit is afhankelijk van de WOZ-waarden in een gemeente. Hoe hoger de waarde, hoe hoger de belastingcapaciteit, hoe hoger de ‘OZB-aftrekpost’ bij de verdeling van het Gemeentefonds. Gemeenten worden afgerekend op de zogenoemde reken- of normtarieven. Er zijn drie reken- of normtarieven:

  • voor eigenaren van woningen
  • voor gebruikers van niet woningen
  • voor eigenaren van niet-woningen

Deze drie tarieven zijn voor alle gemeenten gelijk. Verschillen tussen gemeenten in de OZB-aftrekpost worden dus alleen bepaald door verschillen in de waarde van onroerende zaken. De tarieven die de gemeenten werkelijk in rekening brengen bij de gebruikers en eigenaren van onroerende zaken spelen hierbij geen enkele rol. Dit betekent dat een verhoging of verlaging van de OZB-tarieven door de gemeente geen gevolgen heeft voor de uitkering uit het Gemeentefonds. Alleen als de totale WOZ-waarde verandert, door de jaarlijkse hertaxatie of door nieuwbouw of sloop, verandert de Gemeentefondsuitkering.

Beleidskaders

Verordening Onroerende zaakbelastingen
Hier zijn ook de verschillende tarieven in opgenomen.